Tureluurs zijn van oorsprong
vogels van toendra's, hoogvenen en zilte steppen. In Nederland broedt de
soort vooral op schorren en kwelders, vochtige weidegronden en in mindere
mate elders in slootrijke open gebieden. In de broedtijd worden vooral
insecten en kleine, in sloten levende waterdieren, gegeten.
Nederlandse tureluurs
overwinteren langs de kusten van Zuidwest-Europa en Noord-Afrika.
De Tureluur staat op de
Rode Lijst omdat het aantal broedparen duidelijk is afgenomen.
Betrouwbare schattingen
van het totaal aantal broedende tureluurs in Nederland zijn niet aanwezig.
Wel toont analyse van een aantal langdurige broedvogeltellingen duidelijk
een afname van minstens 50 procent sinds de jaren zestig aan. De
belangrijkste regio's waren en zijn Friesland, Noord-Holland en Zeeland.
Begin jaren negentig werd het totaal aantal broedparen geschat op 24.000
tot 36.000.
Nergens broedt de
tureluur talrijker dan bij slik brakwatergebieden als de Dollard en
het Verdronken land van Saeftinghe. Ook zilte schorren, kwelders en
weidegronden herbergen forse dichtheden. Een verdere aantasting van
kwaliteit en oppervlakte van deze leefomgeving moet dan ook voorkomen
worden. Het vergroten van de oppervlakte aan binnen- en buitendijkse
zoutweiden, zoals bijvoorbeeld in Plan Tureluur(!) voor de omgeving van de
Oosterschelde geschetst, zal de soort zeker nieuwe kansen bieden.
Bovendien is dit een vorm van compensatie voor de duizenden hectares
schor, die tengevolge van de Deltawerken verloren zijn gegaan. In het
Waddengebied bieden de plannen tot het uitpolderen van een aantal Friese
zomerpolders perspectief. Het areaal aan kwelders neemt hierdoor immers
toe. Als de afname van de tureluur op de binnendijkse weidegronden in het
huidige tempo doorgaat, zal hij hier rond 2010 vrijwel verdwenen zijn.
Alleen een goed weidevogelbeheer kan het tij hier nog doen keren. De
eerder genoemde maatregelen voor de grutto zijn daarom ook voor de
tureluur van essentieel belang. Daar de tureluur gemiddeld een week later
tot broeden komt, zijn de maatregelen tegen vroeg maaien zelfs nog
belangrijker voor deze soort. Relatienotagebieden dienen dan ook tenminste
een 'matig' zwaar beheer (niet maaien en beweiden voor 15 juni) te hebben,
om werkelijk kansen aan de soort bieden.
Aantal broedparen in
Nederland: 20.000-25.000 broedparen (2004)
|