Hoewel ze erg veel op
Graspiepers lijken, zijn hun gedrag en geluid toch wel duidelijk anders.
Ze zijn veel meer geneigd na het opvliegen neer te strijken op een struik.
Ze zijn ook wat steviger van figuur dan de Graspieper en ze kunnen zich al
staartwippend, niet zelden sluipend over de grond, uit de voeten maken. Om
dan als het niet anders kan op te vliegen.
Ze kunnen hier en daar
talrijk voorkomen langs bosranden die aan heidevelden grenzen, open
gedeelten en kaalslag aan de randen van allerlei bostypen. Toch worden
open vlakte vermeden.
Zomergast. Tijdens de trek, vooral in de zuidoostelijke helft van
Nederland en langs de Noordzeekust, trekken ze in aardige aantallen door.
Najaarstrek vindt vooral plaats van eind augustus tot midden september,
dus ongeveer een maand eerder dan de Graspiepers doorkomen. Voorjaarstrek
is er vooral van eind april tot begin mei. Soms keren ze op de
broedplaatsen al eind maart weer terug.
In Nederland vertoont de
Boompieper geen duidelijke ontwikkeling, ofschoon wel de indruk bestaat
dat er wellicht een lichte afname valt te bespeuren. In België is sinds
1992 wel een duidelijk zichtbare achteruitgang geconstateerd in het
noordoosten van West-Vlaanderen en het Zoniënwoud bij Brussel.
In verscheidene
reservaten waar men begrazing van vee heeft doen plaatsvinden, blijken de
Boompiepers geheel te zijn verdwenen. Vooral daar waar intensieve
begrazing plaatsvindt, onder andere op heidevelden, is er ook een sterke
afname. In de duingebieden van
Zuid-Holland en Zeeland is de afgelopen tien jaar de soort eveneens enorm
in aantal afgenomen. In sommige door
natuurbeheerders aangekochte landbouwgebieden waar het beheer is gericht
op verschraling, is een sterke uitbreiding van het aantal broedparen
vastgesteld.
Aantal broedparen in
Nederland: 40.000 (2000)
|