Vochtige, dichte en
halfopen vegetatie, bijvoorbeeld weiden, heiden en akkers
Territorium: Graspiepers
komen voor in open terrein met lage begroeiing. In Nederland zijn dit
landbouwgronden, duingebieden, heidevelden, moerassen en kwelders. Ze
maken hun nest op de grond, tussen en onder dichte vegetatie. Ze eten
kleine insecten en hun larven of rupsen, slakjes en wormpjes. In de herfst
en winter eten ze ook zaden. In Nederland zijn het gehele jaar door
graspiepers te zien. In de winter komen hier vooral Noord-Europese
broedvogels voor. Bij strenge vorst trekken ze verder naar het zuiden.
Graspiepers zijn
onopvallende vogels met een bruine gestreepte rug en een lichtere buik en
borst. De zang van een graspieper is typerend. Tijdens het zingen vliegt
het mannetje tot een hoogte van 5 tot 35 meter. Daar blijft hij even of
hij keert meteen terug in een zweefvlucht met de vleugels in V-houding,
enigszins gespreide staart en bungelende pootjes.
De Nederlandse
broedvogels overwinteren in zuidwest Europa en Marokko. Sommige trekken
zelfs door tot de savannes in west Afrika. Gedurende de trektijd kunnen
graspiepers en andere trekvogels in de Sahara gezien worden, zittend op de
grond. De vogels kunnen overdag dan niet verder vliegen omdat het te heet
is om vet te verbranden, in die periode wordt alleen 's nachts getrokken.
Niet bedreigd.
Aantal broedparen in
Nederland: 70.000-80.000 broedparen (2000)
|