L 15 cm. De Kleine Plevier
doet zijn naam eer aan. Het is onze kleinste plevier, al is de
Strandplevier niet veel groter. Kenmerkend voor de Kleine Plevier zijn de
gele oogringen en in de vlucht het ontbreken van een witte vleugelstreep
die de Bontbekplevier en de Strandplevier wel hebben.
Wij zien de Kleine
Plevier in tegenstelling tot de beide andere plevieren zelden in het zoute
milieu en hij heeft zich bijvoorbeeld nog nooit definitief op de
Waddeneilanden gevestigd. De natuurlijke biotoop van de Kleine Plevier
bestaat uit zand- en grindbanken in het binnenland, zoals bijvoorbeeld
strandjes langs de grote rivieren. Opspuitterreinen waren vroeger graag
gebruikte broedgelegenheden, omdat ze vaak lang onveranderd bleven liggen.
Tegenwoordig is dat ook al niet meer het geval. Gelukkig stelt de Kleine
Plevier als echte pioniervogel zich vaak tevreden met tijdelijk
beschikbare, vaak kleinschalige terreintjes. Nieuw ontstane geschikte
biotopen kunnen plotseling worden gekoloniseerd om vervolgens weer massaal
te worden verlaten zodra de biotoop zich wijzigt.
Zomergast. De Kleine
Plevier komt eind maart tot begin mei uit de overwinteringsgebieden in
West- en Oost-Afrika terug. Na een al of niet geslaagd broedseizoen
vertrekt hij weer naar het zuiden tussen half augustus en eind september,
terwijl soms in oktober nog wel eens een exemplaar wordt gezien.
Als gevolg van de wel of
niet beschikbare broedgebieden worden grote schommelingen geconstateerd in
het aantal broedgevallen. In de Ooijpolder bijvoorbeeld varieerden dat
gedurende tien jaar onderzoek van 14 tot 46 broedparen.
Aantal broedparen in
Nederland: 750-1.100 (1998-2000)
|