Een slag groter dan de
Ooievaar. Ze leven van
eikels, overgebleven maïskorrels, granen en aardappelen die op de
geoogste landerijen zijn blijven liggen. De broedplaatsen
van de Kraanvogel bevinden zich in Noord- en Oost-Europa.
Kraanvogels trekken in maart en april en van eind oktober tot in december
over het oosten van ons land. Elk jaar komen op een aantal plaatsen
groepen kraanvogels op de grond. De belangrijkste rustplaatsen zijn
gelegen in Oost-Brabant en Noord-Limburg. In het
noordoosten vormen de Enbertsdijksvenen in Overijssel de belangrijkste
stopplaats. Niet toevallig zijn alle genoemde gebieden - naar huidige
maatstaven - omvangrijk en rustig. Geregeld wordt op akkers met oogstafval
nabij deze rustplaatsen gefoerageerd. Veel oude rustplaatsen zijn door
bebouwing, ontginning of verstoring niet meer in gebruik. Het is dan ook
zaak om de rust in de laatste pleisterplaatsen te behouden.
Vanuit hun broedgebieden
trekken ze voor een belangrijk deel in oktober-november over het
Oostzee-eiland Rügen waar ze soms enkele weken verblijven voordat ze
doorgaan over Duitsland, Luxemburg en het oostelijke deel van België naar
Spanje (Extremadura) om voordien nog enige tijd te pleisteren in
Noordoost-Frankrijk met name in Champagne rond en op het Lac du
Der-Chantecoq.
Hun
schuwheid wordt veroorzaakt doordat er in de zuidelijke Europese landen en
in Noord-Afrika nog vaak op hen wordt geschoten. De kraanvogel staat als
enige niet-broedvogel (tot 2001) op de Nederlandse Rode Lijst. De redenen
hiervoor zijn de geringe verspreiding en de gebondenheid aan kwetsbare
gebieden in de trektijd. Aantal broedparen in
Nederland: In 2001 is één broedgeval geconstateerd in het Fochteloërveen.
|