Roerdompen broeden in
moerassen die rijk zijn aan stevig oud riet. Het zijn merendeels
standvogels, die in ijzige winters gevoelige verliezen kunnen lijden.
Vissen, kikkers, muizen ('s winters) en grote insecten vormen de
belangrijkste voedselbron. Meestal wordt gejaagd in open water aan de rand
van het riet.
De soort staat op de Rode
Lijst vanwege de sterke afname van zowel het broedareaal als van het
aantal broedparen in ons land, alsmede vanwege de kwetsbaarheid van het
broedbiotoop.
Al enkele eeuwen neemt
het aantal broedende roerdompen in Nederland af; een proces dat nog steeds
niet tot staan is gebracht. In de jaren zeventig waren van de duizenden
van weleer nog zo'n 500-700 paren over, begin jaren negentig was de stand
verder gedaald tot 150-180 paar. De belangrijkste overgebleven
broedplaatsen liggen in Noordwest-Overijssel, de Oostvaardersplassen en
het Gelderse Rijnstrangengebied. Van de niet zo lang terug nog behoorlijke
broedbestanden in Friesland, Noord-Brabant en de Hollanden is weinig meer
over.
De belangrijkste oorzaak
voor de afname van de roerdomp is het verdwijnen en/of ongeschikt worden
van zijn leefomgeving. Vroeger eiste de jacht daarnaast haar tol;
tegenwoordig zijn dat vooral de slechte waterkwaliteit en de
peilverlagingen die een afname van de visstand hebben veroorzaakt. Een
derde negatieve factor is de toegenomen water- en oeverrecreatie. Met name
in de broedtijd kan verstoring al gauw leiden tot het verdwijnen van de
soort. Aantal broedparen in
Nederland: 200-250 broedparen (2004)
|