De
snor is een broedvogel van dichtbegroeide oevers van meren, moerassen en
kreken, die zijn nest bouwt in overjarig riet of kruidachtige vegetaties
die in het water groeien. Het voedsel bestaat uit kleine ongewervelden die uit de vegetatie of van de grond worden gesnapt. Snorren zijn
trekvogels en brengen de winter door ten zuidoosten van de Sahara. De snor
dankt zijn naam aan het de snorrende zang; het geluid lijkt op een laag
zacht kookwekkertje.
Deze
echte moerasvogel broedde tot ver in deze eeuw in grote delen van
westelijk Nederland. In het oosten was de verspreiding beperkt tot
veengebieden en de grote rivieren. Omstreeks 1975 bedroeg de - daarvoor
nooit becijferde - Nederlandse populatie 1.750-3.000 paar. Sindsdien is de
snor bijna overal in aantal afgenomen, ook in de voormalige bolwerken in
het Utrechts/Hollands plassengebied en de Friese meren. Rond 1990 werd de
stand geschat op 1000-1600 paar. De belangrijkste broedgebieden bevinden
zich tegenwoordig in Friesland, Flevoland, Noordwest Overijssel en de
Biesbosch.
De
stand werd in 2000 op ongeveer 3.500 paren geschat.
|