Het mannetje van de Torenvalk is kleiner dan het vrouwtje. Het is de enige
roofvogel met een overwegend roodachtige kleur. De jachtwijze van de
Torenvalk verschilt totaal van die van de Sperwer. De Torenvalk jaagt op
het vlakke land en heeft slanke vleugels, waardoor accelereren niet zo
snel kan als de Sperwer dat doet.
Torenvalken zijn vaak gemakkelijk te herkennen door het stilstaan in de
lucht, het zogenaamde 'wiekelen' of 'bidden'. Ze zijn dan op zoek naar
muizen en ze laten zich op de bodem neer als ze hun kans schoon zien.
Ze broeden tot
midden in onze steden en dorpen in kerktorens en andere gebouwen, ruïnes,
fabrieken, hoogspanningsmasten, windmolens, stallen en schuren, maar ook
veel in oude nesten van Eksters, Zwarte Kraai, in eendenkorven en de
laatste tientallen jaren ook in de speciaal voor hen opgehangen
nestkasten. Soms worden ze zelfs koloniegewijs vastgesteld.
De meest algemene stootvogel die bij ons voorkomt, is de
Torenvalk. Ze zijn het gehele jaar te zien en onder hen bevinden zich
zowel standvogels als zwerf - en trekvogels. Ten gevolge van gebrek aan
voedsel zou in bepaalde jaren dat er weinig muizen voorkomen, trek
plaatsvinden naar het zuiden tot in Noord -Afrika toe.
Hun
aantal fluctueert soms sterk ten gevolge van het voedselaanbod.
Aantal broedparen in
Nederland: 5.000-7.500 broedparen (2000)
|