Vooral in middelhoog
geboomte zoals loof- en naaldbossen, parken, tuinen en halfopen
cultuurlandschap.
Vinken komen in Europa
wijd verspreid voor.
Het nest wordt
gecamoufleerd met korstmossen en met spindraden van insecten. Zij bouwen
de nesten meestal in de vork van een paar takken.
Vinken zijn vooral
zaadeters. Toch eten Vinken ook insecten en in de broedtijd is dat zelfs
het voornaamste voedsel voor de jongen.
Komt in Nederland voor
als: Jaarvogel. Tijdens de voorjaarstrek - vooral in maart - en tijdens de
najaarstrek - met het hoogtepunt rond oktober - is de Vink één van de
talrijkste trekvogels. Dit is vooral langs de kuststrook waar te nemen. In
het westelijke en zuidelijke deel van het leefgebied zijn Vinken over het
algemeen standvogels. Meer naar het noorden en oosten zijn het trekvogels.
De Vinken die in de Benelux broeden, trekken 's winters in zuidelijke
richting tot in Frankrijk. De exemplaren die wij 's winters hier zien,
komen vooral uit Scandinavië.
Het gaat met de Vink niet
slecht. Het aantal Vinken neemt zelfs toe, mede doordat veel bossen
geleidelijk verouderen, maar de aantallen kunnen wat terugvallen na een
strenge winter. Dit was in de jaren tachtig merkbaar. Ondanks de
schommelingen in aantal is de populatie echter sinds 1980 zo ongeveer
verdubbeld. In Finland is een lichte achteruitgang geconstateerd.
Aantal broedparen in
Nederland: 250.000-400.000 broedparen (1987)
|