Zwarte stern, Chlidonias niger / Black tern |
Nederland, juni 2020 | |
|
||
|
||
|
||
Kleiner dan een visdiefje. Zwarte sterns zijn vogels van ondiepe, zoete tot brakke moerassen en wateren. Gebroed wordt in zompige weilanden en verlandingszones, bij voorkeur in velden van krabbescheer en op eilandjes van plantenresten. In de broedtijd worden vooral grote insecten gegeten. Daarnaast staan ongewervelden en vis op het menu. Ze broeden in kolonies en hebben geen territorium. Het zijn trekvogels, die 's winters voor de kust van tropisch West-Afrika bivakkeren. De zwarte stern staat op de Rode Lijst omdat sprake is van een sterke afname van zowel de omvang als de verspreiding van de Nederlandse broedpopulatie. Bovendien broedt meer dan een kwart van de West Europese zwarte sterns in Nederland. Rond 1900 was de zwarte stern een gewone broedvogel van laagveenstreken, het rivierengebied en in mindere mate van vennen op de zandgronden. Een voorzichtige schatting komt op tenminste 10.000 tot 20.000 broedparen. Reeds vroeg in de eeuw werd gesproken van een afname, een tendens die in de jaren vijftig steeds duidelijker naar voren kwam. Hele kolonies van ettelijke tientallen paren verdwenen in enkele jaren tijd als sneeuw voor de zon. Rond 1975 waren nog zo'n 2000-3000 paren over, nu is dat verder geslonken tot 900-1400 paren, voornamelijk in de Utrechts-Hollandse veenplassen, Friesland, de Kop van Overijssel en de Gelderse Poort. Naast de negatieve trend valt op, dat de aantallen van jaar tot jaar sterk schommelen. Positieve uitschieters worden deels veroorzaakt door droogte in buitenlandse broedgebieden. De sterns ontvluchten dergelijke gebieden en kunnen vervolgens voor één broedseizoen binnen onze landsgrenzen nestelen. De afname van de zwarte stern kent verschillende oorzaken. Erg belangrijk is de grootscheepse afname van krabbescheer, de belangrijkste leverancier van nestgelegenheid. Die afname heeft alles te maken met watervervuiling, of beter gezegd: Met het inbrengen van gebiedsvreemd hard water in veensloten en -plassen. Verder speelt de sterk toegenomen bemesting en de verdroging van veel veengraslanden een grote rol. Juist op weinig bemeste graslanden komen namelijk veel grote insecten voor. Op plaatsen waar zulke extensieve graslanden nog bestaan, bevinden zich de laatste zwarte stern-bolwerken in ons land! In hoeverre de situatie in de winterkwartieren mede verantwoordelijk is voor de aantalsafname is niet bekend. Nader onderzoek kan hier wellicht uitsluitsel over geven. Op plaatsen waar afname van het aanbod aan nestplaatsen het grootste probleem is, kan de soort geholpen worden met het aanbrengen van nestvlotjes. Lokaal hebben dergelijke vlotjes hun nut al bewezen. Waterrijke natuurgebieden met veel krabbescheer zijn het best gediend met een hydrologische isolatie, waarbij het inkomende (regen)water zoveel mogelijk wordt vastgehouden. Verder moet de watervegetatie nabij de broedplaatsen zich ongestoord kunnen ontwikkelen. Het afsluiten van deze (deel)gebieden voor waterrecreanten is dan ook noodzakelijk. Het schonen van sloten in agrarisch gebied zal zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaats moeten vinden. Waar voedselgebrek de voornaamste boosdoener is, dient het accent te liggen op verbetering van de waterkwaliteit, in combinatie met een extensief beheer van nabijgelegen graslanden. Daarnaast moet verstoring door varende recreanten zoveel mogelijk vermeden worden. In de toekomst kan het vergroten van de oppervlakte moeras en hoogveen middels natuurontwikkeling nieuwe broedplaatsen opleveren. Een goed voorbeeld hiervan is het insectenrijke Bargerveen, waar inmiddels tientallen paren broeden. Aantal broedparen in Nederland: 1.100 broedparen (1998) | ||
1 Overijssel, mei 2010
| ||