Bontbekplevieren broeden in
open, zilte kustgebieden en vergaren hun uit allerlei klein gedierte
bestaande voedsel liefst op slikkige plekken.
Daarnaast is de
Bontbekplevier een echte pioniervogel, die zich vaak als eerste op een
geschikt zanderig terreintje vestigt. Opgespoten bouwterreinen of
droogvallende gronden komen hier het meest voor in aanmerking. Deze
gebieden zijn lang niet altijd geschikt om er een broedsel groot te
brengen. Daarvoor moeten er op niet te grote afstand ook nog geschikte
voedselgebiedjes liggen, zoals slikveldjes of ondiepe plasjes. Dergelijke
terreinen zijn vaak slechts kort te gebruiken en worden snel herschapen in
woonwijken of industrieterrein.
De meeste Nederlandse
bontbekken overwinteren langs de kusten van Zuidwest-Europa, maar in
zachte winters komen velen niet verder dan het Deltagebied.
De soort staat op de Rode
Lijst vanwege het geringe aantal broedparen en de gebondenheid aan
kwetsbaar, weinig voorkomend broedbiotoop.
Bontbekken broeden binnen
de landsgrenzen vooral in de Delta en in het Waddengebied. Daarbuiten zijn
er tijdelijke vestigingen op opgespoten terreinen en dergelijke. Zo kwamen
in de pas drooggelegde Flevopolders en Lauwersmeer flinke aantallen tot
broeden. Ook bij de Deltawerken in Zuidwest-Nederland ontstond veel
tijdelijke broedgelegenheid op werkeilanden en opgespoten terreinen. De
totale populatie schommelt sinds de jaren zeventig tussen de 400 en 650
paar.
Aantal broedparen in
Nederland: 380-390 (1998)
|