Deze
vreemde eend onder de spechten komt voor op warme, droge plekken in oude
loofhoutsingels en loof- of lariksbossen met een open structuur. De
draaihals dankt zijn naam aan de flexibele hals, welke in vreemde kronkels
gedraaid kan worden. Gebroed wordt in oude, meestal deels verrotte
loofbomen. Het voedsel bestaat uit mieren (vooral zwarte wegmieren en hun
poppen zijn favoriet) welke in bomen en op de grond gezocht worden.
Draaihalzen overwinteren in Afrika ten zuiden van de Sahara.
Aantal
broedparen: 50-60
|