De
kerkuil is een bewoner van (half)open landschappen, bij ons veelal het
boerenland. Hij vestigt zich graag in gebouwen zoals schuren of
kerktorens. Daar zoekt hij rustige, donkere schuilhoekjes als
roestplaats voor overdag en als nestplaats. Kerkuilen leiden een
teruggetrokken leven en worden als het donker is actief om in het open
veld te jagen op vooral veldmuizen. Ze zijn in het algemeen plaatstrouw
en gevoelig voor winters met langdurige vorst en sneeuw.
Broedperiode eind maart tot soms ver in het najaar. Zowel het aantal
eieren per nest als het aantal broedsels hangt nauw samen met de
veldmuizenstand. In veldmuizenrijke jaren kunnen legsels voorkomen tot
12 eieren. Daarna kan een tweede broedsel volgen, soms nog een derde.
In tijden van voedselschaarste beginnen kerkuilen niet eens aan een
nest. Gemiddeld bestaat een legsel uit 4-7 eieren. Broedt in ons land
veelal in speciale nestkasten, heel incidenteel in boomholten. Jongen
komen niet gelijktijdig uit het ei.
|